Amerika heeft net als Nederland en de rest van de westerse wereld te maken gehad met een zeepbel op de woningmarkt. Tussen 1997 en 2006 stegen de prijzen er flink harder dan de inflatie. In 2006 bracht dit Amerikaanse onderzoekers zelfs tot de conclusie dat er geen verband tussen huizenprijzen en inflatie bestaat (bron), maar tussen huizenprijzen en ‘fundamentals’. Ook Nederlandse wetenschappers gooiden op basis van dat onderzoek hun theorieën overboord om te concluderen dat woningen in Nederland niet te duur waren. Ondanks dat ze waarschijnlijk tot enkele decimalen achter de komma nauwkeurig zijn doorgerekend, had de woningmarkt zelf weinig boodschap aan de modellen en daalde fors tussen 2006 en 2012.
Op de website van de New York Times verscheen gister een artikel over de verhuisbewegingen tijdens deze boom-bust cycle. Toen woningen alsmaar duurder werden blijken Amerikanen vooral naar bovengemiddeld dure gebieden te zijn verhuisd, ten koste van de iets goedkopere gebieden. Toen woningen niet langer duurder werden is deze trend omgekeerd, zodat nu de goedkopere gebieden een positief migratiesaldo hebben. Ook het aantal jongeren tussen 25 en 34 nam er na jaren van krimp weer toe (lezen jullie mee, krimpgemeenten).
Uit een enquete blijkt bovendien dat nu 18% van de mensen aangeeft naar een ander gebied te verhuizen vanwege de betere woning die men daar kan betalen, tegen 8% in 2007. De analyse sluit aan bij de eerdere conclusie van Trulia en Bloomberg dat niet hoge belastingen, maar hoge huizenprijzen aanleiding geven om te emigreren: